Over afleiding, vergeten, crisis, vergankelijkheid, rouw, herinnering, verlangen, het geduld van de meester, een innerlijke stem die je roept

De leraar zat met een groep leerlingen in de schaduw van de bomen langs de oever van een riviertje. Na het onderricht vroeg de meester of één van hen wat water voor hem wilde halen. Met de beker van de meester in zijn hand klauterde een leerling over de rotsen naar de rivier en schepte de beker vol. Toen hij zich oprichtte zag hij aan de andere oever een meisje de was doen.

Haar lange haren hingen in het water en ze zong een lied. Getroffen door haar schoonheid en de melodie, wade hij, met de beker nog in zijn hand naar de overkant en ging op een steen bij haar zitten. Ze praten de rest van de middag. En toen de zon al bijna onderging schrok het meisje op, ze moest naar huis het eten zou zo dadelijk klaar zijn en haar ouders misschien ongerust.

Geheel bevangen liep de jongen nog een stuk met haar op. “Ach”, zei het meisje: “je zult wel honger hebben, nu we bijna thuis zijn wil je vast wel een hapje mee eten.” En zo geschiede.

Drie maanden later was de bruiloft. Ze kregen een huisje op het erf van haar ouders en hielpen op de boerderij en de boomgaarden. Vlak na de geboorte van hun tweede kind stierf haar vader. En zo kregen ze de leiding over de boerderij en de landerijen. De jongen had er aanleg voor, en onder zijn leiding groeide het bedrijf uit tot één van de grootste van de provincie, met duizenden koeien en schapen en honderd hectare aan boomgaarden. Tot op een dag donkere wolken zich samenpakten boven hun land.

Een enorme regenval spoelde over hun landerijen, dieren verdronken en schuren verdwenen in de modderstromen. De bliksem trof hun huis en zijn vrouw en kinderen kwamen om in het vuur. In één avond was alles verwoest en vergaan. Berooid, alleen en getroffen door een intens verdriet zat de jongen, man inmiddels, op de rotsen lang de rivier en staarde wezenloos voor zich uit. Het water kabbelde aan zijn voeten. Dat zat hij, urenlang, zijn gedachten verstomd. Alles achter hem was voorgoed verdwenen.

Toen viel zijn blik opeens op een stukje roestig ijzer dat ingeklemd zat tussen de rotsen. Intuïtief stond hij op, schoof de rots opzij en raapte het stuk oud ijzer op. Hij hield een beker in zijn hand. Hij keek ernaar en van binnenuit kwam een diepe herinnering in hem op. Een verlangen ging aan en met de beker nog in zijn hand wade hij naar de overkant van de rivier. Toen hij voet aan wal zette hoorde hij van achter de rotsen een stem die riep: “Hé jongen, kom je nog met mijn water?”