

Opgroeien in een adoptie- of pleeggezin.
Broer en zus hoef je niet te zijn, je kunt het ook wórden – zo laat het boek Als broers en zussen zien. Het laat bovendien een vergeten groep aan het woord: de biologische kinderen in adoptie- of pleeggezinnen, die zo hun eigen problemen hebben.
Taal kan soms veelzeggend zijn. Zo is voor Jadrickson (16) Koen (17) gewoon zijn grote broer. En voor Koen is Jadrickson net zo vanzelfsprekend zijn broertje. Maar de oudere zus van Koen die al uit huis is, noemt hij weer zijn pleegzus. Terwijl Jadrickson feitelijk ook een pleegbroer is, maar hem zo noemen, dat voelt te afstandelijk. Koen: “We zijn samen opgegroeid. Jadrickson kwam hier vanaf dat ik vijf was om het weekend. Met hem heb ik een ander soort connectie dan met vrienden of met mijn pleegzus; vertrouwder, vanzelfsprekender. Ik denk niet dat het anders zou voelen als hij een biologisch broertje zou zijn. Nee, dat zou echt hetzelfde zijn.”
Ook Jelmar (17) en zijn adoptiezus Yulotte (15) lopen soms tegen taalkwesties aan. Zo vragen mensen aan Jelmar: dat is toch niet je ‘echte’ zus? En als het gaat over de andere twee Chinese adoptiemeisjes uit hun gezin: zijn dat allemaal ‘echte’ zussen? Jelmar: “Dat woordje ‘echte’ voelt veroordelend en niet zo respectvol – als ik eerlijk ben. Alsof je echte en neppe zusjes zou hebben. Voor mij voelen het als echte zusjes, maar zo bedoelen mensen het niet. We zijn niet biologisch verwant, nee.” Yulotte vult aan: “Dat ‘echte’ geeft een bepaald wantrouwend gevoel. Alsof het niet helemaal klopt. Terwijl: ik breng al bijna mijn hele leven door bij deze broer, wat zou daar nep aan zijn?”
Bij een broer-zusrelatie denken we vanzelfsprekend aan twee mensen die dezelfde ouders en hetzelfde genenpakket delen. Maar je kunt je ook broer en zus voelen als je niet die biologische verwantschap hebt, zo laat het boek Als broers en zussen – samen opgroeien in een adoptie- of pleeggezin zien.
Honderd procent broers
In het boek komen twaalf niet-klassieke broer en zus-duo’s tussen de 14 en 21 jaar aan het woord in een uitgebreid dubbelinterview. Ook staan ze samen op de foto, wat soms verrassend beelden oplevert. Zo zien Koen en Jadrickson er behoorlijk tegengesteld uit: Koen heeft donkerblond haar en een witte huidskleur, Jadrickson heeft Antilliaanse roots en een bruine huidskleur. Toch voelen ze zich honderd procent broers.
Het boek is bijzonder omdat het ook de biologische kinderen aan het woord laat: het kind waarvan de ouders ervoor kiezen een pleegbroer of adoptiezus in huis op te nemen. In wetenschappelijk onderzoek en in de zorgpraktijk is dat een vergeten groep, weet Femmie Juffer. Ze is emeritus hoogleraar adoptie en pleegzorg aan de Universiteit Leiden. Voor het boek interviewde ze een aantal duo’s en schreef een inhoudelijk hoofdstuk.
“In de praktijk zie je dat het werkveld zich vooral bezighoudt met het pleeg- of adoptiekind. Vindt het zijn plek? Ontwikkelt hij of zij zich goed? Dat is steeds het uitgangspunt. Terwijl het goed zou zijn om álle betrokken partijen in het gezin te horen: niet alleen de pleeg- of adoptiekinderen en hun nieuwe ouders, maar óók hun biologisch eigen kinderen. Zij zijn immers ook dag en nacht in het gezin aanwezig en zijn daarbij een factor in een stabiel gezinsklimaat. En stabiliteit is heel belangrijk in pleeg- en adoptiegezinnen.”
Vanuit een idealistisch motief
In de praktijk komt de combinatie van biologische en aangenomen kinderen het meest voor in pleegzorg. In adoptiegezinnen heeft slechts tien procent van de ouders biologische kinderen, omdat adoptie tegenwoordig bijna altijd wordt ingezet bij ongewilde kinderloosheid in plaats vanuit een idealistisch motief, zoals in de jaren tachtig en negentig nog vaak het geval was.
Van het beetje onderzoek dat er is naar biologisch eigen kinderen in een adoptie- of pleeggezin, is bekend dat zij vaak een groter vermogen hebben om empathie te tonen voor moeilijke levensomstandigheden van anderen. Ze zijn er vaak trots op dat zij deel uitmaken van een adoptie- of pleeggezin, omdat het staat voor mensen willen helpen.
Negatieve gevolgen zijn er ook. Zo kunnen kinderen teveel hooi op hun vork nemen wat betreft verantwoordelijkheid: ze voelen dat ze goed moeten passen op hun nieuwe broertje of zusje en verbergen daarom soms hun eigen problemen, omdat ze denken dat hun ouders al genoeg aan hun hoofd hebben met het adoptie- of pleegkind. Verder vinden jonge kinderen het moeilijk om van het ene op het andere moment speelgoed en de aandacht van hun ouders te moeten delen.
Een potje voetbal in de tuin
Wat betreft die verantwoordelijkheid: dat herkent Jelmar wel. Hij is net geslaagd voor zijn VWO-examen, woont in het Drentse Zuidwolde en is de oudste van in totaal vijf kinderen. Hij heeft drie geadopteerde zusjes uit China van 15, 11 en 8 en een biologisch broertje van 12. “Ik ben er altijd wel mee bezig of alles eerlijk is verdeeld, of iedereen mee kan doen. Zoals laatst tijdens een potje voetbal in de tuin. Als vanzelf ontstonden er twee teams: ik met mijn broertje tegen de drie meiden. Maar ik merkte al gauw dat dat best polariserend werkte; dat het de Nederlanders tegen ‘de Chineesjes’ werd. Dat is niet leuk. Dan neem ik wel een leidende rol door snel twee nieuwe teams te maken.” Die verantwoordelijkheid ziet Jelmar echter niet als een last. “Ik vind het wel fijn dat ik de oudste ben. Ik voel me prima thuis in die rol.”
Ook Koen, die nu in VWO-5 zit, voelde zich verantwoordelijk toen Jadrickson zo’n twaalf jaar geleden om het weekend bij hen in Rotterdam kwam wonen. Ook al schelen ze maar een half jaar, de rolverdeling is zo dat Koen ‘de grote broer’ is. “Als we vroeger samen buiten gingen spelen, lette ik altijd wel op dat het veilig was, dat hem niks overkwam.” Jadrickson merkte dat Koen goed op hem lette en vond dat eigenlijk wel fijn. “Ik was vroeger best druk. Als de bal de straat op rolde, rende ik er zo achteraan zonder te kijken.” Die verantwoordelijkheid was Koen niet te veel. Neuh, zegt hij – dan opeens een wat nukkige 17-jarige puber. “Ik vond het allemaal wel mooi. Ik was daarvoor enig kind en vond het vooral leuk dat ik een broertje had om mee te spelen.“
Toch was het op sommige momenten lastig. Bijvoorbeeld toen er naast Jadrickson nog een pleegkind in hun gezin kwam – Annabel, ze is nu 14. Doordat Annabel een eigen slaapkamer kreeg, moest Jadrickson op de kamer van Koen slapen in een stapelbed. Koen: “Soms, als je boos bent op iedereen, wil je gewoon even alleen zijn op je kamer. Maar dan was Jadrickson daar ook. Dat was soms even lastig.” Ondertussen heeft iedereen weer een eigen slaapkamer. Bij Jelmar en Yulotte was er in het begin éven sprake van een concurrentieslag. Zo weet Jelmar uit de verhalen dat de kleine Yulotte hem een keer hard in zijn arm heeft gebeten toen ze ook met zijn treintjes wilde spelen. Maar al gauw draaide dat sentiment totaal om. “We hebben een tijdje met onze ouders in Noorwegen gewoond en waren daar schijnbaar onafscheidelijk op de peuterspeelzaal. Uiteindelijk hebben ze ons in twee losse groepen gezet, omdat het ze goed leek dat we ook los van elkaar leerden spelen.”
Makkelijk aanpassen
Jelmar heeft bij dat alles nooit het idee gehad dat hij als biologisch kind te weinig aandacht zou hebben gekregen van zorginstanties of de wetenschap, zoals het boek Als broers en zussen in algemene zin stelt. En ook Koen heeft dat niet zo ervaren. “Ik kon me makkelijk aanpassen, omdat ik klein was toen Jadrickson bij ons kwam wonen en ik later niet anders gewend was. Maar ik kan me wel voorstellen dat het goed is om daar meer over te praten dat als je ouder bent als er een pleegkind komt, tien ofzo. Dan heb je al meer je karaktereigenschappen ontwikkeld en ben je je meer bewust van wat de gevolgen zijn als er een pleegkind bij komt.”
Koen en Jelmar voelen zich dus niet tekort gedaan. Maar ook al wuiven kinderen de problematiek soms zelf weg, volgens hoogleraar Femmie Juffer is het goed om als ouder alert te blijven. “Het is bijvoorbeeld makkelijk gezegd dat iedereen in het gezin gelijk is, maar het is belangrijk om te benadrukken dat dat desondanks toch anders kan voelen. Zo heb ik voor het boek Lotte geïnterviewd, de jongste biologisch eigen dochter in een gezinshuis. Zij vertelde dat ze op de middelbare schoolleeftijd een tijdje bezig is geweest met wat háár nou speciaal maakte in het gezin; hoe zij gezien kon worden door haar ouders. Daarom is het goed om als ouders vaste een-op-een-momenten met de biologisch eigen kinderen te hebben, bijvoorbeeld één weekend per maand, en daar ruimte vrij te maken voor een gesprek over hoe kinderen zich nou écht voelen in het gezin.”
Naast een pleidooi voor aandacht voor het biologische kind, biedt het boek een verbreding van het begrip broer en zus. Iets wat Yulotte en Jelmar belangrijk vinden. Yulotte: “Op mijn middelbare school werken we met iPads en als achtergrondfoto heb ik een foto van ons gezin. Dan vragen klasgenoten wel eens: hoe zit dat nou precies? Ook zijn Jelmar en ik op vakantie wel eens aangezien voor een stelletje. Door het interview in het boek te lezen kunnen mensen alles te weten komen over een gezin als dat van ons, zonder dat ze zich ongemakkelijk hoeven te voelen om zelf die vragen te stellen.”
Met ook zo’n hele fotoshoot enzo
Jelmar geeft eerlijk toe dat hij in het begin niet stond te springen om mee te werken aan het boek. “Met ook zo’n hele fotoshoot enzo. Moet dat? Dacht ik.”
Later besloot hij dat het toch goed was als mensen door hun verhaal wat zouden opsteken over adoptie. Maar hij deed het vooral omdat Yulotte zo enthousiast was. Yulotte: “Ahh, da’s wel echt lief.” Een echte grote broer.

Het boek Als broers en zussen – Samen opgroeien in een adoptie- of pleeggezin, van Femmie Juffer, Lindy Popma en Monique Steenstra, met fotografie van Lilian van Rooij, is begin juni verschenen bij uitgeverij DATO-Lecturis.
Bron: Trouw, Jette Pellemans, juni 2021