Dwing niet tot stilstand wat beweging vraagt

In 1998 werden 26.000 kinderen uit huis geplaatst. Twintig jaar later, in 2018 waren dat er 42.000. Bijna twee keer zoveel. Het ons dus niet om het aantal uithuisplaatsingen te verminderen. Terwijl wij weten dat iedere uithuisplaatsing een trauma is. Ook al is het op dat moment vaak het beste voor het kind. Juist daarom ben ik een fervent aanhanger van twee bewegingen in de jeugdhulp: ‘Zo thuis mogelijk opgroeien’ en de ‘Beweging naar 0’.

Zo thuis mogelijk opgroeien gaat over het recht van en voor elk kind op een plek waar het zich veilig, stabiel en optimaal kan ontwikkelen. Kinderen die niet in hun eigen gezin kunnen opgroeien, behoren een plek te krijgen in een passende gezinsvorm met vaste opvoeders. Er moeten zo min mogelijk overplaatsingen en veranderingen zijn in bijvoorbeeld school en sociaal netwerk.

‘De Beweging van 0’, is een (groeiende!) groep van professionals die stelt dat we in de jeugdhulp veel ambitieuzer kunnen en moeten zijn. Zij zijn de Rijkswaterstaat van de jeugdhulp. Op hun to-do-lijstje staat onder meer: nul gevallen van kindermishandeling en nul kinderen die uit huis worden geplaatst. Maar ook: nul ouders die met hun jeugdtrauma blijven rondlopen en daardoor minder goed functioneren dan ze zouden willen.

Het zijn grootse doelen. Dat besef ik mijzelf terdege. Ze zijn inspirerend, opzwepend en geven richting aan dat wat wij voor elk kind moeten willen. In het besef dat wij onderweg naar dat doel nog heel wat stapjes kunnen zetten. Het grote doel bereiken is een vindtocht langs voetangels en klemmen: onverwachte moeilijkheden of onvoorziene hindernissen die de lange weg over het smalle pad onbegaanbaar kunnen laten lijken.

Echter, hoewel het gebruik van jeugdhulp nog altijd toeneemt constateer ik ook dat de gewenste beweging ‘naar nul’ of ‘zo thuis mogelijk’ best wel hard gaat. Er worden – ten opzichte van een jaar geleden – veel minder kinderen uit huis geplaatst en er maken minder kinderen gebruik van een gesloten jeugdhulpplek.

De Kamerbrief Jeugd (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 16 november 2020, kenmerk 1775741-213639-J) leert mij dat in2020 zo’n 1400 kinderen gebruik maakten van een Jeugdhulpplus instelling. Dit is een daling van 27% ten opzichte van 2019. Wanneer deze daling zich doorzet, en dat is – gelet op de ontwikkelingen en de doelstelling – de gerechtvaardigde verwachting hebben wij in 2030 op jaarbasis nog maar behoefte aan ongeveer 60 plekken voor gesloten plaatsingen binnen de jeugdhulp.

Gemeenten/regio’s en jeugdhulpaanbieders staan – mede als gevolg hiervan – tegelijkertijd voor grote kansen en uitdagingen. Want niet alleen de zorgvraag verandert, maar ook de functionele inrichting van de zorg (het zorglandschap) én de locatie van (en eisen aan) het zorgvastgoed.  Duidelijk is dat ‘zo thuis mogelijk opgroeien’ en ‘de beweging naar 0’ een radicale verschuiving in het zorglandschap vragen. Beide bewegingen vragen – ter vervanging van de residentiële zorg – om investeringen in intensievere ambulante jeugdhulp of meer kleinschalige gezinshuis- of pleegzorgvoorzieningen. En daar ligt een enorme voetangel.

Gemeenten hebben de taak om deze investeringen te financieren. Tegelijkertijd echter moeten de gemeenten ook, zolang de nieuwe voorzieningen er niet (in voldoende mate) zijn, de bestaande voorzieningen overeind houden. Gemeenten moeten bij het organiseren van de jeugdhulp vooral ook binnen hun budget blijven. En dat budget staat – door bezuinigingen, toenemende kosten en de altijd nog toenemende vraag – stevig onder druk. Daardoor is de beoogde ‘herinrichting’ van het zorglandschap nog te weinig manifest.

Begrijpt u mij goed: ik pleit niet zomaar voor wat extra geld. Meer geld leidt niet automatisch tot betere en beter beheersbare jeugdhulp. Maar ‘de transformatie van uit huis naar (zo) thuis (mogelijk)’ kost wel bedstro. De voor de lange termijn gewenste inrichting van ons zorglandschap vraag om de opbouw van een stevige en kwalitatief goede ondersteuning in de eigen leefomgeving van kinderen (en de gezinnen waarin zij opgroeien). In diezelfde ‘verhuis’-tijd moeten de bestaande voorzieningen de langzaam maar gestaag afnemende vraag naar residentiele jeugdhulp wel blijven faciliteren. Voor sommige aanbieders komt hierdoor de bodem van hun portemonnee in zicht. Zij kunnen – zeker niet zonder additionele middelen – hun locatie voor residentiële jeugdhulp niet langer draaiende houden. Gemeenten daarentegen kunnen – met de huidige middelen – niet tegelijkertijd én de toenemende vraag naar jeugdhulp én de opbouw van een nieuw zorglandschap én de verantwoorde afbouw van het bestaande zorgvastgoed financieren.

Op dit moment hebben we in Nederland 11 instellingen voor gesloten jeugdhulp. Al deze instellingen kampen – als gevolg van de veranderende vraag – met financiële problemen. Ze zijn ingericht voor een schaal die nu nog wel, maar op termijn niet meer nodig is. De huidige aanpak van dit probleem richt zich consequent op de relatief korte termijn. Dit gaat ten koste van zowel de beoogde inhoudelijke beweging als de financiële stabiliteit van gemeenten. Voor het overbruggen van de verhuistijd is tijdelijke financiële zekerheid nodig, Zodat ook de (medewerkers van de) aanbieders die het betreft hun energie kunnen steken in het leveren van een bijdrage aan de beoogde ontwikkelingen in plaats van het overeind houden van het ‘sterfhuis’. Want zoveel is zeker: de huidige gebouwen hebben wij in de toekomst minder of niet meer nodig, maar de kennis en kunde van de professionals die met hart en ziel kiezen voor kinderen blijven wij ‘zo thuis als mogelijk’ nodig hebben.

De beoogde ‘beweging naar 0’ of ‘zo thuis mogelijk opgroeien’ vraagt daarom specifieke en additionele middelen, ingebed in een landelijke aanpak van de verantwoorde afbouw van het bestaande vastgoed. Het overlaten van deze opgave aan de (individuele) gemeenten/regio’s en instellingen is niet alleen ondoenlijk. Het zal ook onnodig veel tijd, energie en middelen vragen. 

Dit is juist daarom een opgave waar de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het verschil kan maken. In samenwerking met de betrokken (individuele) gemeenten, regio’s en (koepelorganisaties van) aanbieders. Met (financiële) ondersteuning van het Ministerie van VWS. Met als doel een toekomstbestendig ‘zo thuis als mogelijk’.

De auteur, Peter Paul J. Doodkorte is senior-adviseur bij Vondel & Nassau, een landelijk werkend adviesbureau voor overheden en organisaties werkzaam binnen het sociaal domein. Meer van zijn blogs en ideeën zijn te vinden op Verruim de horizon, De kracht van het alledaagse en Inspirituals

Peter Paul Doodkorte is een van de (acht) regioadviseurs die samen het landelijk werkende Regioteam Opdrachtgever-/opdrachtnemerschap Wmo en Jeugdwet vormen. Het regioteam opereert namens drie organisaties: Programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein, het Ketenbureau i-Sociaal Domein en Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd. Hiermee beschikken de regioadviseurs over een breed palet aan producten en diensten, instrumenten, opleidingen en praktijkvoorbeelden. Daarnaast hebben ze via deze drie organisaties toegang tot een groot netwerk van experts, ervaringsdeskundigen en een rechtstreeks lijntje met ‘Den Haag’.