
- Zo het al waanzin is, dan is er toch systeem in
Psychische aandoeningen zijn taboe en eng. Anders dan andere ziekten hebben zij een grote impact op de omgeving. De omstanders voelen zich machteloos, bang, raken in verwarring en willen er niets mee van doen te hebben.
Psychische aandoeningen komen weliswaar enorm vaak voor, maar er ligt een taboe op het noemen en bespreekbaar maken. Vindt (ook) GGZ Nederland, de brancheorganisatie voor de geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg in Nederland. Om hun pleidooi kracht bij te zetten voeren zij regelmatig campagnes om bekendheid te geven aan hun werk. Terecht, vind ik.
Grotere openheid is een goede zaak. Psychische ziektes zijn net zo goed ziektes als een hartkwaal, diabetes of hooikoorts. Bovendien komen geestelijke stoornissen zo vaak voor, dat ze gerust tot het dagelijks leven gerekend mogen worden: een op de vier volwassen Nederlanders krijgt ergens in zijn leven een psychische stoornis. Dat betekent dat iedereen er ooit mee te maken krijgt; hetzij zelf, hetzij bij een partner, kind, ouder, broer of zus.
Jammer, verbijsterend, schokkend en tegelijkertijd ook onbegrijpelijk ook vind ik daarom de voortdurende houding van sommige aanbieders van geestelijke gezondheid die – met de schaamlap van privacy als legitimatie – weigeren om openheid van zaken te geven over dat wat zij eigenlijk doen met en voor de mensen waarmee en voorzij zeggen te werken.
De verschuiving van de verantwoordelijkheid voor jeugdzorg naar gemeenten is een grote verandering binnen de GGZ in Nederland. Deze transformatie brengt veel vragen met zich mee. De GGZ staat daarmee – net als alle andere hulpverleners en financiers – voor een grote uitdaging: er is een groeiende groep cliënten, maar er is minder budget dan voorheen.
Als het gaat om de transitie van de jeugdzorg onderscheidt een deel van de GGZ-aanbieders zich met een bijzonder tweeslachtige opstelling. Waar de mond spreekt klinkt luidt het enthousiasme: “Uitgaande van de cliënt, de jongere die hulp nodig heeft, was de hulpverlening voorheen veel te verkokerd en er werd te veel vanuit instellingen en aanbieders geredeneerd. En te weinig vanuit de behoefte van de cliënten zelf. Het moest op de schop en daar is iedereen nu wel enthousiast over. Zo wordt nu veel meer gekeken hoe kinderen in hun eigen omgeving zo goed mogelijk geholpen worden. Alle aanbieders in de jeugdzorg kijken hoe ze elkaar kunnen versterken. Natuurlijk vraagt dat om aanpassingen en anders denken.”
Als de daad bij het woord gevoegd moet worden, komt de aap uit de mouw en verzetten nodige aanbieders van GGZ die zich met hand en tand tegen het transparanter en overzichtelijker maken van dat wat zij doen. Afstemming met andere hulpverleners; zoals de gemeentelijke sociale teams? Aan me nooit nee nooit niet!
Het navolgende citaat uit een recente mailwisseling zegt genoeg: “Om het maar heel bot te stellen: Dit kind is naar ons verwezen via de huisarts en de enige vraag die u dan mag stellen is: Is er een verwijzing van de huisarts ? Deze vraag mogen wij met Ja of Nee beantwoorden. Als dat dus Ja is, houdt het daarmee op. De Gemeente geeft dan een beschikkingsnummer af en stuurt dat schriftelijk naar ons (de hulpverlener) en de ouders. Daarna sturen wij ( de hulpverlener) een nota en betaalt de gemeente deze daarna rechtstreeks aan ons.” In het vervolg van deze mailwisseling wenst de betreffende aanbieder alleen de code 000 te declareren. Dit betekent: DBC (nog) onbekend. “Na sluiting van de DBC krijgt de gemeente een DBC nota waarop uiteraard de juiste productcode wel staat vermeld.” “De gemeente” – zo stelt de aanbieder in kwestie – “betaalt dan deze DBC nota aan de hulpverlener.”
Gemeenten en hun sociale teams verzetten bergen om de decentralisaties binnen het sociaal domein handen en voeten te geven. Samen met zorgaanbieders zitten zij aan tafel om met elkaar te spreken over daarbij passende structuren en (financiële) verantwoordelijkheden. De inzet daarbij is dat ondersteuning en hulpverlening bestaat uit een gecoördineerde maatwerkaanpak waar verschillende disciplines in samenwerken. Het kan hierbij gaan om (een combinatie van) opvoedproblemen, gedragsproblemen, psychiatrische stoornissen en beperkte verstandelijke vermogens bij kind en/of ouders. Dat vergt samenspraak van, met en tussen alle betrokkenen.
Om goede zorg op tijd en op maat te kunnen leveren is het nodig de daarvoor benodigde middelen goed in beeld te hebben. Dat staat of valt met goede sturingsinformatie. Dit heeft met name betrekking op het contractbeheer. Wanneer deze informatie niet op orde is levert de gemeente zich uit aan de uitvoerders: de gemeente schrijft dan als het ware een blanco cheque uit. Dat mag en kan niet de bedoeling zijn. Daarom ook moeten de oude systemen om. Zegt ook GGZ Nederland.
In woord spreekt menig GGZ aanbieder dan ook groot enthousiasme uit. Als de daad bij het woord gevoegd moet worden zijn er echter bij meerdere aanbieders heel veel hobbels en struikelsteentjes die associaties oproepen die variëren van aanstellerij tot iets wat dicht in de buurt komt van misdadigheid.
Patiënten/cliënten vragen zelf vaak nadrukkelijk om een verschuiving van het accent van behandeling van de ziekte, naar aandacht voor wat iemand wél kan. Samen met onderwijsgevenden, hulpverleners zorgverzekeraars, landelijke en lokale overheid, werkgevers, moeten GGZ-instellingen juist daarom aan de slag met samenwerking. Hiervoor is meer nodig dan het uitspreken van enthousiasme. Dat vraagt de bereidheid om over de eigen grenzen heen te kijken. Het lef om met een frisse blik op bestaande wet- en regelgeving en financieringsvormen de traditionele patronen van denken en doen los te laten. Ik daag alle GGZ-behandelaren dan ook van harte uit om in actie te komen en kleur te bekennen. Opdat de chronische desorganisatie van tegenwerkers nu eens doorbroken wordt.
Wat is nu de boodschap? Is de decentralisatie nog een zegen of wordt er zo effectief gesaboteerd dat we beter kunnen stoppen?
Op zich is de situatie waarin een huisarts aanzienlijke middelen kan besteden uit het budget van de gemeente op zijn minst ongelukkig. Met enige financieel technische scholing kan een blinde zien dat dit lastig is en problemen geeft bij de uitgavenbeheersing.
Maar is het een kinderziekte? Lossen we dit op? Of zijn het systeemfouten?
Decentralisatie is een zegen en obstructie moet je aanpakken. Ik constateer ook dat – gelukkig – de nodige GGZ-aanbieders wel bereid zijn mee te werken. Er zijn er echter teveel die geen open kaart durven of willen spelen. En dat is jammer voor de partijen die wel meewerken.
De vraag is of de werkers binnen de ggz bij alle ontslagrondes en de alsmaar toenemende werkdruk nog tijd hebben om zich als groep te bezinnen op de veranderende wereld van de decentralisaties en hun nieuwe taak/ positie daarin. De zorgverzekeraar als financier leek elk brokje info op patientniveau te gebruiken om nog meer te bezuinigen en trad de privacy regelmatig met voeten. De ‘nieuwe’ financier, de gemeente, heeft nog maar net ( of nog niet) zijn eigen richtlijnen voor het hanteren van privacyprotocollen in concept gereed. De ict loopt nog niet, laat staan de beschermingsaspecten daarvan. Opvattingen over veiligheid contra privacybescherming zijn soms strijdig. Vrijwilligers worden betrokken.
De attitude van mensen die werken bij de sociale dienst ten opzichte van clienten met een geestesziekte wordt vaak ervaren als erg kwetsend, denigrerend en het ‘machtsaspekt’ is beangstigend. Zie recente documentaire van human. Een reden om erg wantrouwend te zijn over het delen van kwetsbaarmakende informatie.
Wbt de DBC code: voor gemeenten is dit een soort open eind, een blanco checque. Een diagnose en behandelbehoefte ontvouwt zich niet volledig binnen het eerste consult.
Misschien moeten die twee werelden eens bij elkaar in de keuken gaan kijken?