In een prachtige tuin verdorden hartje voorjaar de bladeren, de bloesem aan de struiken verwelkte nog voor de bloei echt op gang was gekomen en de bloemen lagen geknakt op de grond.
De tuinman begreep er niets van en vroeg aan de eik wat er aan de hand was. Die zei dat hij niet meer wilde leven, omdat hij geen druiven kon dragen. Toen de tuinman naar de wijnstok ging, schudde die droevig de kale takken en fluisterde dat hem niets restte dan te sterven, omdat hij nooit zo groot kon worden als een cipres. En de cipres stond er verpieterd bij, omdat die niet kon bloeien en geuren als een roos. Maar de roos wilde juist niet langer leven, omdat de schoonheid van de bloemen maar zo kort duurde. Ten slotte zag de tuinman een klein plantje midden op het grasveld, dat meebewoog op de wind en bloeide en er even fris uitzag als altijd. “Hoe komt het, dat jij de enige bent die bloeit?”, vroeg de tuinman aan het madeliefje.
“Ik zie en hoor waar de roos en de wijnstok, de eik en de cipres over klagen, maar ik begrijp er niets van. Want ik kan gewoon niets anders zijn dan wat ik ben, dus ik geniet ervan dat ik een madeliefje ben.”
Ah wauw!! Wat lief!!