Stel je voor: het is het jaar 1975. Je bent jonge groepsopvoeder in een kleine jeugdzorginstelling. Je woont in het huis waar acht jongeren elke dag opnieuw het leven leren. En je weet één ding zeker: dichtbij zijn betekent er echt zijn als het moeilijk gaat. Vertrouwen krijgen en geven, werken aan herstel, letterlijk samenleven – dát is opvang en begeleiding in die tijd.

Fast forward naar nu. Je loopt een modern kantoor binnen, je ID-kaart piept bij de voordeur. Op het bureau schitteren interviews, rapportages, risicoprofielen. Je ziet jongeren niet op hun best, maar vooral beschreven als casus in systemen, beleidskaarten en verantwoordingsstukken. Wat is er gebeurd tussen toen en nu? Waar is de menselijke maat gebleven? En vooral: hoe kunnen we die terugvinden in een tijd van systemen, schotten en financiële druk?

In dit verhaal neem ik u mee op een reis door 50 jaar jeugdzorg, door de golfbewegingen van optimisme, opbouw, systeemdruk, decentralisatie, transformatie en de opkomst van een nieuwe, meer inclusieve samenleving. Ik leg uitdagingen bloot, benoem wrijvingen en zoek bij elke stap het handelingsperspectief. En dat doe ik niet zomaar – het is een urgente zoektocht, want zonder menselijke maat geen zorg.

De begintijd van de jeugdzorg (ruwweg 1970-1990) is doordrenkt van pedagogisch optimisme. Jongeren groeien op in kleine leefgroepen met begeleiders die ze dagelijks ontmoeten. Niets is anoniem – ontbijten, samen fietsen, huiswerk maken, uit school gehaald worden door die ene mentor die zowat familie is geworden. Er is weinig vastgelegd op papier, maar overal voel je nabijheid en betrokkenheid. Problemen worden besproken binnen het team, oplossingen zijn maatwerk en ouders worden gezien als bondgenoot in plaats van tegenstander.

Rond de eeuwwisseling ontstaat de roep om meer verantwoording en ‘gelijke monniken, gelijke kappen’. Bureau Jeugdzorg ontstaat, indicatiecommissies krijgen meer macht, zorg wordt gestructureerd in protocollen en modellen. Het idee is: meetbaarheid geeft grip, dossiers zorgen voor transparantie en uitwisselbaarheid. Maar juist deze professionalisering introduceert afstand: kinderen worden datapunten, begeleiders vakmensen die steeds meer van hun werkdag spenderen aan rapporteren, checklists invullen en risico’s scoren. Wat kwijtraakt is het unieke verhaal van het kind, de wijsheid van de ervaring en de kracht van directe relatie.

Aan de ene kant levert deze ontwikkeling betere veiligheid, kaders en rechtsgelijkheid op. Maar er is ook verlies: het systemische denken brengt bureaucratie en anonimiteit binnen. Hulpverlening wordt ‘objectief’, maar minder menselijk. De beroemde uitspraak klinkt ineens urgenter: “Een kind is geen casus, maar een mens.” En zo ontstaat het eerste fundamentele knelpunt dat tot vandaag doorwerkt.

In 2015 besluit de rijksoverheid de jeugdzorg (en delen van de Wmo) te decentraliseren. De gedachte: gemeenten staan dichter bij inwoners, hebben meer voeling met wijkteams, het lokale netwerk en kunnen maatwerk leveren waar landelijke regelgeving tekortschiet. Drie beloften tekenen deze fase:

  • Meer normalisering & preventie (“niet alles formaliseren!”)
  • Betere samenwerking (“eerst het netwerk, dan pas het dossier”)
  • Kostenbeheersing (“het moet eenvoudiger, effectiever, goedkoper”)

Wat in theorie een sprong naar voren is, blijkt in de praktijk een taai, weerbarstig proces. Gemeenten moeten aanbestedingen organiseren, contractkeuzes maken, indicaties en verantwoordingen ordenen en tegelijk hun kennis van zorg en welzijn opbouwen. Veel gemeenten voelen zich inadequaat voorbereid, zeker op de echt moeilijke zorgvragen. Professionals ervaren nog meer “schotten” en administratielast: elke gemeente doet het nét weer anders, met eigen formulieren, eisen en protocollen. Het veld raakt gefragmenteerd – “postcodezorg” noemen critici het.

Hoewel veel kleinschalige zorgaanbieders juist door hun flexibiliteit lokaal en vertrouwd zijn, loopt men tegen de wind van bureaucratische aanbestedingen, rapportageverplichting en een continu veranderende beleidsomgeving op. De menselijke maat is een belofte, maar geen vanzelfsprekendheid.

In deze setting raken veel mensen gedesillusioneerd: “ik heb gekozen voor de zorg om bij kinderen te zijn, niet om halve dagen aan Excel in te vullen.” Registratiedruk, risicosturing en urenverantwoording worden knelpunten die ervoor zorgen dat de professional zijn of haar roeping voelt verschralen. De kosten stijgen, niet alleen omdat de vraag toeneemt, maar vooral door de manier van organiseren en registreren. Jongeren lopen het risico te veranderen van partner in hun eigen ontwikkeling naar ‘product’ in een zorgcarrousel.

Waar beleid bedoeld was om te helpen, kan het in de praktijk een gevangenis van regels worden. Professionals willen nabij zijn, maar worden steeds vaker de grenswachters van systemen. Registreren we niet te veel? Worden risicoprofielen geen excuus om echte risico’s te ontwijken? Urenverantwoording stuurt niet op kwaliteit, maar op tijdsbesteding, en dus eeuwige schaarste. De impact: de wereld van het kind of de client verdwijnt uit het zicht.

Veel bestuurders, teamleiders en professionals herkennen het gevoel: beleid zonder verhaal is een huis zonder fundament. Toch zijn het niet alleen maar foute keuzes; het zijn aanpassingen aan een complexer geworden samenleving, met groeiende zorgvraag, toenemende diverse problemen, hogere maatschappelijke verwachtingen. Maar: het evenwicht tussen regie, vertrouwen en verantwoordelijkheid is zoekgeraakt.

Centraal klinkt in de sector een nieuwe oproep: herstel de menselijke maat. Durf los te laten wat niet werkt, geef ruimte voor praktijkwijsheid, vertrouw op het oordeel van de professional én benut de kracht van ervaringsdeskundigheid. Wat altijd terugkomt is: “een mens is meer dan het systeem waarin hij/zij functioneert”.

Er zijn inspirerende voorbeelden waar het wél lukt: waar netwerk, familie en professionals samen om de tafel zitten met het kind of gezin als gelijkwaardige gesprekspartner. Waar indicatiestelling een beginpunt is, geen eindpunt. Waar ‘samen doen’ de katalysator wordt voor de participatiesamenleving.

Kijk naar ‘Samen Aanpakken’: het uitgangspunt dat je niet alles uit handen moet nemen, maar samen antwoorden zoekt. Iemand die steun nodig heeft, hoeft niet meteen in een zorgtraject – misschien past een netwerkinitiatief, een informele mentor, of een buurtactiviteit. De gemeente ondersteunt, het netwerk activeert, de professional is coach in plaats van “regelneef”.

Veel professionals zetten zich actief in om kennis en kracht van kleinschalige zorg te verbinden met deze kanteling. Hoe? Door verhalen te delen, bruggen te slaan en de leefwereld als basis te nemen.

De afgelopen jaren vliegen de beleidsdossiers over tafel: IZA, GALA, verbeterslagen toegang, Beschermd Wonen, Wams, de Hervormingsagenda Jeugd, preventieprogramma’s, digitalisering in de zorg, beweging van ‘Beschermd Wonen’ naar ‘Beschermd Thuis’. Elk traject heeft gevolgen op lokaal en regionaal niveau. Gemeenten, zorgaanbieders en burgers zien zich geconfronteerd met telkens nieuwe eisen, kaders en plannen.

Wat verandert er concreet?

  • Passend beschikken Wmo & Jeugdwet: meer maatwerk, minder “one size fits all”.
  • Digitale zorg (e-health apps) en hybride zorgvormen: innovatie in contact en registratie.
  • Aandacht voor preventie en leefstijl: blussen vóór het brandt.
  • AI-toepassingen voor gemeentelijke sturing: data gestuurd sturen, met ruimte voor menselijke afweging.
  • Eerst een Thuis: structurele huisvesting als basis voor herstel: zonder huis geen toekomst.
  • Beweging Beschermd Wonen naar Beschermd Thuis: continuïteit, maar ook onzekerheid over nieuwe rollen.
  • Ervaringsdeskundigheid als integraal onderdeel van ondersteuning.

De Wmo, Jeugdwet en Wlz staan onder druk. Enerzijds stijgende kosten en wachtlijsten, anderzijds tekort aan personeel, en een steeds complexere zorgvraag. Maar achter die cijfers zit “drie domeinen, één werkelijkheid”: inwoners met hun gezin, school, wijk en leefomgeving ervaren het niet als drie circuits, maar als één leven. Onze opgave: maatwerk, betaalbaarheid en samenwerking in balans brengen en vasthouden.

Belangrijkste vraag: Wat betekent dit voor beleid én praktijk? Het vraagt niet om nóg meer regels, maar om ruimte, bundeling en vertrouwen.

Nieuwe financieringsmodellen zoals resultaatbekostiging en integrale bekostiging bieden kansen voor innovatie, maar brengen ook onzekerheden met zich mee. Professionals geven aan dat het balanceren tussen administratieve verplichtingen en persoonlijke betrokkenheid steeds uitdagender wordt. Financiële duurzaamheid vereist heldere keuzes, langetermijnvisie van gemeenten en gerichte investeringen in preventie; zonder die basis lopen veel initiatieven vast voordat ze hun waarde kunnen bewijzen.

  • Een kleine zorgaanbieder in een landelijke gemeente start een preventieproject met alternatieve bekostiging, in samenwerking met huisartsen en het wijkteam, en laat zien dat intensieve samenwerking structurele besparingen én betere uitkomsten voor gezinnen oplevert.

“Sinds we samen met de gemeente durven te investeren in preventie, zien we het verschil – minder bureaucratie, meer aandacht voor het gezin.” – Jeugdhulpverlener, preventieteam

Kleine aanbieders onderscheiden zich door hun persoonlijke aanpak en nauwe band met cliënten. Desondanks worden ze vaak met complexe aanbestedingsprocedures en omvangrijke verantwoordingslast geconfronteerd, waardoor hun innovatieve kracht onder druk staat. Gemeenten kunnen deze partijen beter ondersteunen door eenvoudiger selectieprocedures, gezamenlijke inkoop en het investeren in lokale netwerken die wendbaarheid bevorderen.

  • Drie kleinschalige aanbieders vormen een coöperatie en winnen gezamenlijk een aanbesteding, waardoor hun bestaanszekerheid verbetert én er ruimte ontstaat om pionierende zorgvormen samen met gemeenten te ontwikkelen.

“We zijn klein, maar juist daardoor kunnen we echt maatwerk leveren. Zolang we maar een eerlijke kans krijgen bij aanbestedingen.”
– Bestuurder, kleinschalige zorgaanbieder

Complexe gezinsproblematiek vraagt om domeinoverstijgende teams met korte lijnen tussen jeugdzorg, onderwijs, wijkteam en GGZ. In de praktijk raakt samenwerking verstrikt in schotten tussen systemen, financieringsstromen en ICT. Door het eigenaarschap voor casuïstiek echt gezamenlijk te organiseren en ruimte voor gezamenlijke leermomenten te creëren, kan het adagium “één gezin, één plan, één regisseur” daadwerkelijk landen.

  • In een middelgrote stad werken zorg, onderwijs en welzijn samen in ‘multidisciplinaire teamtafels’, waarmee de afstemming rondom gezinnen versnelt en dossiervorming wordt vereenvoudigd.

“Als je bij ons binnenloopt, vallen de schotten tussen jeugdzorg en onderwijs weg. Voor ouders en jongeren telt dat het gewoon werkt.”
– Teamleider sociaal wijkteam

De dubbele vergrijzing en schaarste op de arbeidsmarkt drukken steeds zwaarder op de sector. Alleen door te investeren in opleiding, opwaardering van het vak en het slim inzetten van hybride teams – professionals én ervaringsdeskundigen – kan de zorg ook in de toekomst toegankelijk blijven. Innovaties als e-health en flexibele roosters helpen om de werkdruk beheersbaar te houden en bieden ruimte voor nieuwe toetreders.

“Opeens merkte ik dat mijn ervaring als ouder van een zorgkind juist een kracht werd binnen het team. Het gaf me een nieuw perspectief én werkplezier.”
– Ervaringsdeskundige, jeugdteam

‘Van zorgen vóór naar zorgen mét’ betekent dat we inwoners vragen en helpen mee te doen. Participatie is meer dan een beleidswoord: het vraagt wijkwerkers, netwerkondersteuning, groepsactiviteiten en vertrouwen in buurten. Hier ligt een sleutelrol voor kleinschalige aanbieders, want waar familie, buren en vrijwilligers actief zijn, ervaren mensen meer steun, betrokkenheid en herstel.

  • Informele zorg eerst: laat iemand z’n omgeving inschakelen, voordat formele zorg wordt ingezet.
  • Eigen regie: help mensen hun eigen dossier samen te stellen, hun doelen zelf te formuleren, en hun netwerk te activeren.
  • Professionals als facilitator: zij helpen, reflecteren en signaleren, maar nemen het niet over.
  • Lagere zorgkosten, want minder (snelle) inzet dure zorg.
  • Minder druk op professionals (burn-outs, uitval).
  • Meer veerkracht en verbondenheid, gezondere buurten.
  • Toegankelijker, sneller en vaak effectiever.

Iedereen kent het beeld van het “vangnet”: een laatste redmiddel als het misgaat. Maar voorkomen is beter dan genezen. “Mensen hebben vruchtbare grond nodig”, zegt een ervaringsdeskundige. Dit betekent een samenleving die niet pas ingrijpt bij acute nood, maar investeert in sterke netwerken, voorschoolse ondersteuning, laagdrempelige ontmoeting en praktische hulp dichtbij huis. Concreet betekent dit het faciliteren van buurtinitiatieven, samenwerken met vrijwilligersnetwerken en investeren in preventieve programma’s op scholen en sportverenigingen. Door kansen te bieden, ontstressen we gezinnen en geven we jongeren ruimte om te groeien vóórdat problemen escaleren. Preventie vormt zo de gezonde bodem waarop echte veerkracht groeit.

Het stelsel laveert tussen landelijke regelgeving, strikte verantwoording en ruimte voor lokaal maatwerk. Complexe casussen vragen om samenwerking over domeinen heen, van zorg tot onderwijs en veiligheid. Professionals ervaren regelmatig spanning tussen regels (rechtmatigheid, controle) en het leveren van maatwerk (vertrouwen, professionele ruimte). De uitdaging is om een cultuur te creëren waarin ‘normaliseren’ de standaard is: eerst kijken wat gezinnen zelf of met hun netwerk kunnen, pas daarna specialisten inschakelen. Vroegsignalering en preventie krijgen meer prioriteit, bijvoorbeeld via schoolmaatschappelijk werk of jeugdteams die actief in de wijk zijn. Gemeenten kunnen pilots ondersteunen waarin zorgprofessionals meer discretionaire ruimte krijgen en resultaten meten op kwaliteit, niet alleen op cijfers.

Wmo/Beschermd Thuis

  • De beweging van wonen in instellingen naar gewoon wonen in de wijk vraagt om een sterke infrastructuur in buurten: voldoende geschikte woningen, bereikbare ondersteuning, en inzet van ervaringsdeskundigen als mentor/buddy.
  • Realiseer samenwerkingsafspraken met woningcorporaties, ggz en wijkteams over doorstroom, crisisopvang en herstelplekken.
  • Investeer in regionale overlegtafels die casuïstiek bespreken en drempels in financiering of regelgeving structureel signaleren en oplossen.
  • Erken dat er een overgangsperiode nodig is waarin bewoners extra begeleiding krijgen om uitval te voorkomen.
  • Ondanks een stabiel wettelijk kader groeien de spanningen bij de toegang, zeker voor mensen die niet direct binnen bestaande diagnostische kaders passen: jongeren met multiproblematiek, ouderen zonder netwerk, mensen met lichtere ggz-problematiek.
  • Werk met ‘toegangsteams’ die samen met cliënt, familie en professionals zoeken naar oplossingen over schotten heen.
  • Stimuleer pilots waarin innovatieve vormen van dagbesteding of mantelzorgondersteuning mogelijk zijn, buiten de reguliere financiering om.
  • Investeer in deskundigheidsbevordering rondom domeinoverstijgend werken voor alle betrokken partijen.

Wat vraagt dit van gemeenten en samenwerkingspartners?

  • Herontwerp de toegang tot zorg: maak de voorkant van het systeem sterker door wijknetwerken, preventieve voorzieningen en outreachend werken centraal te stellen.
  • Formeer ‘regietafels’ op regionaal niveau voor het snel oppakken van complexe casussen en ontwikkeling van gezamenlijke visie.
  • Investeer samen met partners in technologie die het werk slimmer maakt (bijvoorbeeld monitoring-apps of digitale intake) en zet menselijk contact altijd voorop.
  • Ondersteun de ontwikkeling van nieuwe beroepsrollen, zoals netwerkregisseurs of preventiewerkers, die bruggen slaan tussen domeinen.
  • Kies expliciet voor beleid vanuit vertrouwen: geef professionals ruimte om maatwerk te leveren en waardeer hun ervaring.
  • Durf lokale verhalen centraal te stellen in verantwoording, naast cijfers: organiseer lerende netwerken waarin successen én uitdagingen gedeeld worden.
  • Overweeg eenvoudigere vormen van monitoring, bijvoorbeeld via feedback van cliënten of verhalen uit de praktijk die beleidskeuzes illustreren.
  • Veranker de inzet van ervaringsdeskundigen als standaard binnen beleid en uitvoering; betrek hen structureel bij besluitvorming.
  • De krapte op de arbeidsmarkt vraagt om innovatief personeelsbeleid: investeer in werkplezier, teamontwikkeling, doorgroeimogelijkheden en aandacht voor vitaliteit op de werkvloer. Stimuleer zij-instroom en maak werk in de zorg aantrekkelijk door bureaucratie te verminderen.
  • Digitalisering en technologie: ontwikkel samen met professionals technologische toepassingen die ondersteunen in contact met cliënten, zoals beeldzorg en ‘slimme’ hulpmiddelen. Zorg dat ethische afwegingen en de menselijke maat leidend zijn.
  • Duurzaamheid: integreer gezond en duurzaam leven in alle onderdelen van het sociaal domein, van groene openbare ruimtes tot duurzame maaltijden in instellingen. Stel prestatiedoelen op duurzaamheid vast als onderdeel van beleid.
  • Regelgeving en complexiteit: voer periodiek een ‘regeldruktoets’ uit: welke regels zijn ondersteunend, welke kunnen weg? Bied laaggeletterden en mensen zonder digitaal gemak extra hulp bij aanmeld- en aanvraagprocessen.

De kracht van kleinschaligen

Kleinschalige aanbieders zijn wendbaar, mensgericht, bekend in de wijk en werken vaak zonder “corporate ruis”. Kennis van gezinnen, focus op versterken van eigen kracht en netwerk, nabijheid en samenwerking kenmerken kleinschalige aanbieders. Ze zijn vaak lokaal, regionaal en bovenregionaal als partner te mobiliseren. Bouwen aan een netwerk waarin domeinoverstijgend werken én schaalvoordeel mogelijk samengaan.

  • Inspiratie vanuit de praktijk: van “sterk van nature” tot “denk dorps, doe menselijk”
  • Sterk van nature: benut informele netwerken, familie, buren, lokale verenigingen.
  • Legolisatie van hulp: werk modulair – bouw een hulpstructuur die flexibel is en samen met het gezin/kind in elkaar wordt gezet.
  • Preventie als wortels van de boom: investeer in de basis; voorkom escalatie.

Werk verhalen en beleidsdilemma’s samen uit: deel ze, leer en durf ze leidend te maken in beleid en uitvoering. Faciliteer eigen initiatief, ondersteun alleen waar nodig, versterk sociale omgeving en voorkom dat de professional regisseur wordt: liever facilitator met gereedschapskist dan bestuurder van een winkelkar vol standaardoplossingen.

Ik sluit af met een toekomstbeeld. De inwoner van 2035 treft één ingang, één team, in een wijk waar meegedacht en meegeleefd wordt. Vertrouwen, nabijheid, eenvoud en diversiteit zijn gewoon. Technologie is een hulpmiddel, geen doel. Preventie vormt het fundament van het stelsel – herstellen is gemakkelijker als je samen start met meedoen. Of zoals een zorgprofessional het zegt:

“Waarde gedreven zorg begint bij luisteren.”

De grote omslag? Niet langer beleid uitrollen zonder verhaal, maar beleid smeden mét het verhaal. Niet langer zorgen vóór mensen, maar met mensen: samen sterk voor een toekomstbestendige, liefdevolle zorg.

Dit alles vraagt moed, reflectie en de wil om vragen te blijven stellen. Juist kleinschalige aanbieders kunnen daarin inspirator en motor zijn, maar ook schildwacht van de menselijke maat in een steeds veranderend sociaal domein.