
De lucht hing vol met de geur van pompoen en herfstbladeren. De maan scheen als een glimlach boven de daken toen vader en zoon, hand in hand, door de buurt liepen. Hun Halloweenavond was één groot feest geweest — niet om het griezelen, maar om het lachen.
Geen skelet had hen aan het schrikken gekregen, geen bloederig masker had hen uit balans gebracht. De vader had met zijn nep-spin in de jaszak zelfs een paar pubers laten gillen, en de zoon had gelachen tot zijn buik pijn deed. Hun plastic pompoenemmer was inmiddels tot de rand gevuld met snoep, dropveters en suikerschrik.
“Die heks bij nummer twaalf, papa,” zei de jongen terwijl ze richting huis liepen. “Die was écht goed geschminkt!”
De vader knikte, nog nagenietend van het rumoer in de straten, van de kinderstemmen en de lantaarns die als vuurvliegjes door de avond zweefden.
“Ja,” zei hij, “en die oude man die deed alsof hij dood was op het bankje— die was briljant.”
“Tot jij ‘boe!’ riep en hij schrok!” schaterde de jongen.
Ze draaiden het portiek in, nog natrillend van vrolijkheid, toen hun stemmen ineens wegstierven. Daar, tegen de muur bij de brievenbussen, zat een vrouw. Haar jas was te dun, haar ogen te groot. Op haar schoot een kind, misschien vier, diep in slaap. Naast haar een vuilniszak — vormeloos, als een verloren hoopje leven.
Het duurde even voor hun hersenen registreerden wat ze zagen.
De vader keek om zich heen, zoekend naar iets — hulp, woorden, een uitweg. De geur van koude lucht en vochtige stenen kwam ineens hard binnen.
“Kom,” zei hij zacht, en ze liepen voorbij. De trap op, de sleutels rinkelend.
Halverwege bleef de jongen staan. Zijn hand rustte op de leuning.
“Papa?”
De vader draaide zich om.
“Ik slaap wel op de bank, papa,” zei de jongen. Zijn stem was klein, maar zeker. “Dan kunnen zij in mijn kamer.”
Het bleef even stil. De vader keek naar zijn zoon — naar dat open gezicht, nog rozig van de kou en de lol. En hij voelde hoe iets in hem verschoof.
Langzaam liep hij de trap weer af, met zijn zoon naast zich.
Buiten was het feest voorbij. De straten lagen stil, met hier en daar een uitgeblazen kaars in een pompoen.
Maar ergens, dacht de vader, begon het echte licht pas nu te branden.
jaren geleden toen de kleinkinderen nog echt klein waren nog aan mee gedaan, maar nu niet meer net zoals Sinterklaas.